Terug
Flor Van Kampen


1914. Toen de oorlog uitbrak waren mijn César en Caroline, zoals de meesten van hun buren, in paniek op de vlucht geslagen richting Nederland. Zij lieten alles achter wat te heet of te zwaar was. Alleen het meest onmisbare kon mee. Veel kostbaars hadden ze niet. Zij waren zeven jaar geleden moeten trouwen omdat Caroline in verwachting was van kleine Flor. In dien tijd zat er niet veel anders op dan te trouwen en trachten het nodige bijeen te krijgen om te overleven. Ondertussen hadden ze al twee kinderen: twee jongens van zes en vier jaar oud. Het derde was op komst en werd verwacht voor november. Dat derde kind: daar gaat het om!
Ik weet niet hoe zij, in die tijd, en met de middelen die er toen maar waren, zo diep in Holland geraakt zijn om daar te baren. Dat was in de stad Kampen, één van de vroegere Hanzesteden aan de vroegere Zuidzee. Daar werd de kleine Flor geboren op 28 november 1914. Hij werd "Florin Alphonse Wilhelmina" gedoopt. Enkele weken later zouden ze Kampen verlaten om naar de stad Gouda te verhuizen, waar ze de verdere oorlogsjaren zouden doorbrengen. De kleine Flor was een mollig baasje en volgens de getuigenissen van zijn oudere broers kon hij al vroeg babbelen. "Gelijk nen advocaat," zei men.
Wat moet gebeurd zijn, is het volgende. Vader was tewerkgesteld in de stadsmagazijnen waarvan een gedeelte was afgeschermd en dienst deed als woonruimte voor zijn gezin. Veel comfort was er niet, zodat men voor de kleine Flor een bedje had gemaakt in een lege appelsienkist; op een zak met gemalen stro, maar wel met een properen doek er onder. En toen gebeurde er op zekere dag iets dat aan het ongelofelijke grensde. De kleine Flor was intussen bijna twee jaar oud en liep zonder toezicht rond in de zaal. Maar die zaal gaf aan de achterzijde uit op een brede sloot. Het baasje had behoefte om te wateren en besloot dat in de sloot te doen. Hij glipte buiten en trok de deur achter zich dicht. Eén van de werklieden had gezien dat de kleine Flor langs de achterdeur verdwenen was en ging, het gevaar kennende, zien wat hij daar uitrichtte. Toen de man de deur opendeed, kreeg Flor de deur op zijn achterwerk en viel het water in. Het onwaarschijnlijke was dat kleine Flor gewoon bleef spartelen! Hij was al enkele meters afgedreven vooraleer de man hem te pakken kon krijgen en op het droge heisen. Gelukkig stroomde het water niet te snel en was het niet te koud, aangezien het zomer was. Zo beleefde Flor zijn eerste avontuur.
In februari 1919 keerden zij met hun drie kinderen terug naar België. Ze werden afgehaald door hun familie en vonden een woning in de Daknamstraat, waar ook vaders broer woonde. Die broer was ook een liefhebber-kunstschilder, iets wat later een zekere invloed zou hebben. Zijn naam was Alfons en het was al op voorhand geregeld dat hij mijn peter zou worden; vandaar mijn tweede naam. Mijn derde naam komt van de toenmalige koningin van Nederland; een zwak van de Hollanders.
Toen we in de straat arriveerden, kwam heel de buurt naar buiten om ons te verwelkomen. Of uit nieuwsgierigheid. We kwamen van het station met paard en kar - hoe ze dat klaar gespeeld hebben weet ik niet. Wat ik me wel herinner, is dat één van de buurvrouwen luidop zei: "Zie nekeer wat een dik boerken!" En zo was mijn naam direct gemaakt, in zoverre dat men mij nog lang 'boerken Smet' heeft genoemd.