Moord Iedere morgen rond acht uur keken wij van uit ons raam op de vierde verdieping neer op de achterliggende
tuinen en en grasperken van de ons omringende flatgebouwen. Eén van die grasperken, die onderhouden werden
door de stadsdiensten, reikte tot aan de straatkant juist onder ons keukenraam. Aan de rand ervan bloeiden
enkele papavers en madeliefjes en iedere dag ontdekten we dat er steeds enkele meer bloeiden. Vooral als de
zon van de partij was. Dan was mijn vrouw echt gelukkig; meer nog dan iemand die zelf een mooie tuin bezit.
Maar dit geluk duurde niet lang want, net toen we elkaar wezen op het toenemende bloemenaantal, stopte er een grote wagen van de stadsdiensten. Ietwat verbolgen keken we naar wat er te gebeuren stond. Twee mannen losten uit het inwendige van dat lelijke beest een in onze ogen nog groter monster. Eén van de mannen ging er op post vatten en een hels lawaai volgde. Met een gezicht alsof de wereld hem toebehoorde, begon hij aan zijn vreselijke tocht. Gelukkig begon hij aan de kant waar geen bloemen stonden, maar het monster kwam steeds nader en nader en wij werden steeds stiller en triester. Maar ja, dat kon die man niet weten. En dan nog. Hij zou waarschijnlijk gedacht hebben: "Wat een drukte om wat bloemen. En dan nog van die stomme veldbloemen die niet eens goed ruiken!" Nee, als het gras maar goed kort was; de rest was toch maar onkruid. Hij reed maar voort en tien minuten later was het ganse grasperk reeds kort geschoren.. Behalve één kleine, minuscule papaver. Die was aan het gruwelding ontsnapt.. |