Onverklaarbare oorlogsgebeurtenissen Op de terugtocht waren wij in Sleidinge aanbeland. Ons kanon was op den hof, achter
een boerderij opgesteld, zo goed mogelijk gecamoufleerd. We waren nog naar de mis geweest, want het was zondag.
In de verte hoorden wij het geronk van vliegtuigen en het lawaai van het afweergeschut, dat steeds dichter kwam. En daar hoorden wij de eerste bommen al ontploffen. Iedereen geraakte min of meer in paniek toen de eerste zware bommenwerpers tamelijk laag overvlogen. Het waren er tweemaal drie. Wij waren de schuur ingevlucht. Een paar kilometer verder keerden de vliegtuigen terug en een ware bommenregen begon. Nog meer paniek. Ook ik liep in de richting van de straat, zo ver mogelijk weg van ons geschut. Den hof was zowat zestig meter lang en ik weet niet meer of ik door de luchtdruk omvergeslagen werd of door iets anders. Alleszins: toen ik bijna de straat bereikt had, vielen er een paar bommen op de boerderij en in den hof; op de plaats waar ik zojuist gepasseerd was. Juist naast mij lag een van mijn kameraden te kreunen. Ik lag wat versuft terwijl het bloed uit mijn get* - want wij droegen getten - sijpelde. Gelukkig waren de ambulanciers snel ter plaatse. Mijn get werd losgesneden. Ik had wel pijn, maar was niet bewusteloos. Ik kreeg snel de eerste zorgen en werd dan naar het Rode Kruis gebracht, samen met nog een makker en een stervende boer, die niet meer te redden was. Vijf doden en verschillende gewonden was de balans. Twee dagen later werden we met een Rode Kruistrein, vol gewonden, terug naar Oostende gevoerd en werden we ondergebracht in Hotel La Plage, dat als hospitaal ingericht was. In afwachting van een bed, werd ik in degrote inkomhal achtergelaten. Toen opeens de sirenen opnieuw begonnen te loeien; enkele ogenblikken later gevolgd door een oorverdovend gekraak. De brokstukken van de muren, ramen en deuren, bedden, brancards en zelfs mensen, vlogen om mij heen. Gelukkig lag ik juist naast een dikke steunkollom, dicht bij de inkom. In paniek vluchtte ik de straat op en strompelde verder, zo goed als ik kon. Later zou ik nòg eens in een tot hospitaal ingericht hotel, in Raversijde, terecht komen; maar dat is een ander verhaal.. De andere overklaarbare oorlogsgebeurtenis, was het bombardement op Lokeren van mei '44. Den avond voordien hadden de zware bombardementen op Merelbeke plaats gehad, waardoor ik thuis geen rust had. Ik ging op bezoek bij collega Lombaert; Mariette, zijn vrouw, was net bij haar broer in het huis ernaast. We waren naar de versterkte schuilkelder gaan kijken, toen opeens de sirene zijn typisch akelige geluid let horen. Toen de eerste zware bommenwerpers overkwamen, ging ik maar veiligheidshalve mee naar de kelder. Enkele ogenblikken later daverde het huis op zijn grondvesten, en nog, en nog. Toen het lawaai ophield en wij naar buiten kwamen, zagen wij door een wolk van stof de verwoesting om ons heen. Voor, achter, links en rechts: overal was het een puinhoop. In paniek liep ik naar huis, ongeveer 200 meter verder. Reeds van ver zag ik dat er van ons huis niet veel meer overbleef en vreesde het ergste. Gelukkig - voor ons althans - viel alles nog best mee. Moeder zat met enkele geburen en mijn schoonzuster wat verder in de wei, naast het boerenhof dat bijna volledig ingestort was, maar waar toch nog broer Gustaaf uit tevoorschijn kwam gekropen; heel bestoft maar gezond en wel. Onze Marcel, die naast ons woonde, was een eind weggeslingerd geweest door de schok maar was enkel gekwetst aan de voeten. En wat met vader? Die moest die dag één uur langer werken; iets wat nog nooit gebeurd was! Hij was dus niet thuis op dat moment. In de rij huizen van zes en in de twee aanpalende woningen - die òòk allemaal verwoest waren - waren er twaalf doden. 's Anderendaags, ik was in dienst bij de Luchtbescherming zoals dat toen heette, haalden wij van onder het puin van onze woning, het verhakkelde lijk van een gebuur die drie huizen verder woonde.. Dit alles om er op te wijzen hoe onverklaarbaar het leven is.. * get = slobkous |